Generic selectors
Alleen exacte overeenkomsten
Zoeken in titel
Zoeken in content
Post Type Selectors
Generic selectors
Alleen exacte overeenkomsten
Zoeken in titel
Zoeken in content
Post Type Selectors

Erfelijkheid

Erfelijkheid is kortweg: het overdragen van bepaalde eigenschappen aan volgende generaties. Dit begint bij de mens dan ook wanneer de zaadcel van een man versmelt met de eicel van een vrouw. Uit deze samensmelting ontstaat één grote begincel. Hieruit ontstaan de miljarden cellen waaruit het lichaam is opgebouwd. Zowel in de eicel als in de zaadcel zit het erfelijk materiaal. Met betrekking tot het erfelijke materiaal worden 3 hoofdbefrippen onderscheiden: chromosomen, genen en DNA. Chromosomen lijken op lange dunne “draadjes”. Als ze gekleurd worden, zijn ze onder een microscoop zichtbaar.

Elke cel in ons lichaam bevat 23 paren chromosomen. Tijdens de ei- en zaad-productie wordt het totale aantal van 46 chromosomen (23 paren) in tweeën gedeeld. Eén chromosoom van elk paar komt (normaal gesproken) in een eitje of zaadje. Bij de bevruchting worden de 23 chromosomen in het eitje met de 23 chromosomen uit het zaadje gecombineerd en ontstaat in de vrucht weer het totale aantal van 46 chromosomen. Op deze manier geeft elk van de ouders zijn of haar helft van de erfelijke informatie door bij een bevruchting.

Voor de afbeeldingen verwijzen we je graag naar de brochure.

Chromosomen

Alle chromosomen behalve het geslachtschromosoom worden autosomen genoemd en zijn genummerd van 1 tot 22 overeenkomstig de grootte. Eén paar van de chromosomen bepaald het geslacht van een persoon. Er zijn twee typen geslachtschromosomen: X- en Y-chromosomen. Een vrouw heeft twee X-chromosomen en een man heeft één X- en één Y-chromosoom. De helft van het zaad bevat een X-chromosoom, terwijl de andere helft een Y-chromosoom bevat. Het geslacht van de baby wordt bepaald door het type zaad dat het eitje bevrucht.

Genen zijn delen van het chromosoom die de code bevatten voor erfelijke eigenschappen. Eén gen draagt de code voor één eigenschap. Genen (enkelvoud: gen) kun je voorstellen als kralen aan (chromosomen-)draadjes. Op ieder chromosoom liggen vele honderden genen. Alle genen bij elkaar worden “het genoom” genoemd. Zoals de chromosomen twee aan twee gelijk zijn, zijn ook de genen twee aan twee gelijk. Ieder gen op een chromosoom van de vader heeft een gelijk gen op het “partner”-chromosoom van de moeder. Deze genen spelen in de erfelijkheid de hoofdrol.

Ieder genenpaar heeft een heel bepaalde taak in het opbouwen en laten functioneren van het lichaam. Er zijn genen die zorgen voor de aanleg van het hart, de longen, de tenen, de vingers, de haren, de ogen enz. Beide genenparen hebben dezelfde taak, maar wat betreft de uitvoering van de taak kunnen ze “van mening verschillen”. DNA is de chemische stof (Desoxyribo Nucleic Acid = desoxyribonucleïnezuur) waaruit genen bestaan. Ieder chromosoom bestaat uit een opgerolde lange dunnen streng van DNA. Die streng bestaat weer uit vier “eenvoudige” chemische stoffen, die worden aangegeven met een letter: A(denine); C(ytosine); G(uanine) en T(hymine). Het DNA is een herhaling van deze vier stoffen in een steeds weer andere combinatie.

Fouten in het erfelijk materiaal

Men onderscheidt twee soorten fouten in het erfelijk materiaal:

  • afwijkende chromosomen
  • afwijkende genen

2.1 Afwijkende chromosomen

Fouten in het chromosomenmateriaal hebben vaak ernstige gevolgen voor de ontwikkelende vrucht. Soms eindigt de zwangerschap hierdoor in een spontane miskraam. Soms wordt het kind geboren maar toont meestal meerdere lichamelijke afwijkingen. Een voorbeeld waarbij sprake is van afwijkende chromosomen is het syndroom van Down, waarbij van chromosoom no.21 er 3 exemplaren aanwezig zijn i.p.v. 2.

2.2 Afwijkende genen

In bovenstaande is al vermeld dat de genen een hoofdrol spelen in de erfelijkheid. Hierbij is ook vermeld dat de genen van de moeder en de genen van de vader anders over de uitvoering van een taak kunnen “denken”. Er zijn zg. dominante (overheersende) genen en recesieve (terugwijkende) genen. Nu kan het gebeuren dat het gen “defect” is en daardoor zijn taak niet goed kan uitvoeren. Men spreekt dan van een mutant gen. Soms is zo’n mutaties gunstig, maar meestal nadelig. Als zo’n nadelige mutatie een dominant gen betreft, heeft dit een ziekmakende erfelijke eigenschap tot gevolg. Als zo’n nadelige mutatie een recessief gen betreft en maar op één van de genen in het genen paar voorkomt, heeft het geen ziekte tot gevolg. Men noemt dit dragerschap.

Erfelijke aandoeningen

Er zijn veel erfelijke aandoeningen bekend, die elk een eigen gendefect als oorzaak hebben. Die erfelijke aandoeningen worden verdeeld in drie hoofdgroepen.

3.1. Autosomaal dominante overerving

Autosomaal betekent dat de afwijkende erfelijke eigenschap ligt op een niet-geslachtschromosoom. Dominant betekent dat de afwijkende eigenschap op het defecte gen “overheerst” over de normale, dus zijn afwijkende werking laat kennen ondanks de normale eigenschap, die men van de andere ouder kreeg. Omdat het defecte gen dominant is, heeft de drager ziekteverschijneselen. Voor zo’n patiënt is er bij ieder zwangerschap een kans van 50% om de afwijkende eigenschap (en daarmee dus de aandoening) aan het kind over te dragen.

3.1.1 dominant erfelijk afwijkingen in het afweersysteem

Er zijn ± 1000 dominant erfelijke ziekten bekend. Van de afwijkingen in het afweersysteem is slechts een klein aantal dominant erfelijk. Een voorbeeld is het Hereditair Angio Oedeem (HAE). Dit wordt veroorzaakt door een stoornis in de vorming van een bepaald (complement) eiwit, dat betrokken is bij de algemene afweer.

3.2. Autosomaal recessieve overerving:

Bij deze vorm van overerving moeten beide ouders (gezonde) dragers zijn van de erfelijke aandoening. Ieder mens is drager van 5 tot 10 erfelijke eigenschappen, zonder daar zelf enige verschijnsel van te hebben. De drager heeft dan naast de normale erfelijke eigenschap, die voor voldoende werking van de betreffend lichaamsfunctie zorgt, ook nog een afwijkende erfelijke eigenschap. Meestal zijn de twee partners in een huwelijk drager van verschillende fouten in hun erfelijke eigenschappen. Als beide ouders tegelijkertijd drager zijn van dezelfde afwij-kende eigenschap, dan is er bij elke zwangerschap een kans van 1:4 dat een zoon of dochter van hen beiden de afwijkende erfelijke eigenschap krijgt overgedragen en aan de betreffende ziekte zal lijden. Bij elke zwangerschap is er 75% kans op een gezond kind en 25 % kans op een kind met de
betreffende ziekte. Tevoren was er meestal geen enkele aanwijzing voor een verhoogd risico.

3.2.1. recessief-erfelijke stoornissen van het afweersysteem

Voorbeelden van recessief-erfelijke stoornissen van het afweersysteem zijn:

  • Adenosine deaminase deficiëntie (een combinatie van afwijkingen in de afweer door cellen, de vorming van afweerstoffen en afwijkingen in het skelet).
  • Purine Nucleoside Phosphorylase deficiëntie (die een tekort in de afweer door cellen veroorzaakt).
  • Sommige vormen van Chronische Granulomateuze Ziekte

Bij sommige van deze aandoeningen is het mogelijk het betreffende defect voor de geboorte vast te stellen, nadat de precieze diagnose bij een eerste aangedane kind in het gezin is vastgesteld.

3.3. Geslachtsgebonden overerving

Bij deze vorm van overerving ligt de afwijkende erfelijke eigenschap op het vrouwelijke geslachtschromosoom (het X-chromosoom). De vrouwelijke draagster van zo’n geslachtsgebonden erfelijke eigenschap heeft zelf meestal geen verschijnselen, omdat ze naast het X-chromosoom met de afwijkende erfelijke eigenschap ook nog een X-chromosoom met de normale eigenschap heeft. De dochters van een draagster zullen gezond zijn, maar hebben 50% kans om even als hun moeder draagster te zijn. Zoons hebben 50% kans om gezond te zijn en 50% kans om aan de ziekte te lijden. In opeenvolgende generaties zal de ziekte dus alleen bij mannen aangetroffen worden. Als de aangedane mannen kinderen krijgen, dan zullen de dochters gezond zijn, maar wel draagster zijn (zij krijgen immers het X-chromosoom met de afwijkende eigenschap van hun vader). Zoons van een aangedane man zullen de ziekte niet hebben en ook niet over kunnen dragen.

3.3.1. Geslachtsgebonden stoornissen van het afweersysteem

Voorbeelden van geslachtsgebonden afweerstoornissen zijn:

  • X-linked agammaglobulinemie.
  • Een vorm van Chronische Granulomateuze ziekte.
  • Een vorm van Severe Combined Immunodeficienty.

Hoewel van meerdere afweerstoornissen de lokalisatie op de chromosomen is bepaald, weten we voor een groot aantal afweerstoornissen nog niet de precieze plaats waarop het erfelijke materiaal de fout zit. In dit soort gevallen is het moeilijk om een uitspraak te doen over de overervingpatronen. Verder onderzoek zal in de toekomst opheldering over deze ziektebeelden moeten geven.

Erfelijkheidsvoorlichting

Uit bovenstaande blijkt aan dat er, afhankelijk van de oorzaak, zeer verschillende kansen op herhaling kunnen zijn voor een volgend kind in een gezin, voor toekomstige kinderen van een patiënt of voor overige familieleden van patiënten. Advies/informatie over erfelijkheid kan men verkrijgen bij een Klinisch Genetisch Centrum.

4.1. Centra voor erfelijkheidsadvisering:

Er zijn in Nederland een groot aantal gespecialiseerde centra voor klinisch genetisch onderzoek en prenatale diagnostiek.